Van Sjeng Ewalds ontvingen we een bijzonder verhaal over de Tegelse missionaris Sef Verbong. Hij was met een collega in december 1948 in Soerabaja Indonesië gevangen genomen door Indonesische nationalisten, vermist en doodgewaand. Begin januari 1949 verscheen hij echter weer in de pastorie. Een interview met pater Sef Verbong is later op een zes uur durende geluidsband gezet. Door Sjeng Ewalds zijn de gebeurtenissen uit het interview uitgeschreven en voorzien van foto’s. Het verhaal is hieronder na te lezen.
Door Sjeng Ewalds
Bij het Katholiek Documentatie centrum worden interviews met diverse geestelijken, die vertellen over hun ervaringen, bewaard. Zo is er ook een band met een interview van de Tegelse missionaris Sef Verbong. Met een collega werd Sef Verbong met kerst 1948 gevangen genomen door Indonesische nationalisten. Ik heb, enkele jaren geleden, de banden beluisterd en was met name geïnteresseerd in de periode 1947-1951. Onderstaand verhaal is een weergave van de 6 uur aan geluidsfragmenten op de banden.
Het gezin Verbong-Koppers bestond uit 8 kinderen en 3 kinderen die jong waren gestorven. Vader kwam oorspronkelijk uit Baarlo, was een kleine zelfstandige in de houtbewerking. Moeder kwam uit Tegelen. Sef, geboren 18-11-1917 was het 6e kind. Het 5e kind was 5 jaar ouder omdat er 2 kinderen, geboren in 1913 en 1915 jong waren gestorven. Na hem kwamen nog 2 broers, Pieter geboren 1920 en Thei geboren in 1921. Thei meldde zich na de oorlog als oorlogsvrijwilliger en ging na zijn opleiding in de USA als marinier naar Indië waar hij Sef vaker bezocht heeft in Soerabaja.
Vanaf de 2e klas ging hij naar de kostschool in Blerick. Drie zussen van moeder waren het klooster ingegaan. Een zuster was wijkverpleegkundige in Blerick en een zuster was de overste (Tante Zuster) van de school in Blerick. Het was oorspronkelijk ook een school voor schipperskinderen maar er zaten ook genoeg kinderen van ouders die voldoende financiën hadden. Ook zijn 2 jongere broers zaten op deze kostschool. Wie dat betaalde weet Sef niet, mogelijk dat de overste iets regelde.
Hij wilde wel graag priester worden. Hij wilde zelf Franciscaan worden. Op school was er een godsdienstleraar die uit Panningen kwam en hem had aangemeld in Panningen. Dus hij ging naar het seminarie in Panningen dat bij de Lazaristen hoorde. Tante zuster zal de financiën wel geregeld hebben. Doordat hij veel in internaten verbleef kwam hij dus weinig thuis. Hij had soms wel heimwee. Contact met familie werd bij de opleiding zo veel mogelijk afgehouden.
Hij moest allerlei cursussen volgen voor missionaris. Toen Verbong in Nijmegen aan de beurt was, kon men door de bombardementen daar geen lessen meer volgen. Hij ging daarom in de buurt een pastoor helpen. Op het eind van zijn studie heeft hij Java als voorkeur opgegeven. Daarvoor moest hij hoog en laag Javaans leren. Men zei dat het beter was eerst Javaans te leren en daarna pas Maleis, dat zou beter werken.
Vanaf kerst 1945 heeft hij even in Berkel-Rodenrijs gewerkt. Hij zou in februari 1947 vertrekken, maar door de strenge winter is hij pas in juli 1947 vertrokken. Ze vertrokken 1 of 2 dagen na het begin van de 1e politionele actie. De boottocht duurde 35 dagen. Het was een vrachtschip met 35 bemanningsleden [??]. Wij waren met 120 personen, bijna allemaal mannen. Politieagenten, oudgedienden-kolonialen, mensen van ondernemingen, 4 dames van Leger des Heils en 6 broeders en 1 pastoor.
Ze kwamen in Jakarta aan. Hij werd opgehaald door een klasgenoot en verbleef een weekje bij een vloot-aalmoezenier in Djakarta. Daarna met een vliegtuigje naar Soerabaja gegaan. Van het vliegveld met een truck naar de pastorie gegaan. Daar wisten ze niet eens dat hij kwam. Brieven waren naar een verkeerd adres gestuurd en een telegram uit Jakarta kwam pas later aan. Zijn broer die marinier was, kwam hem wel dezelfde avond nog opzoeken.
Hij was de eerste Lazarist die na de oorlog naar Indië vertrok. De lazaristen die voor de oorlog in Indië werkten waren geïnterneerd door de Japanners. Hij dacht dat hij ging werken onder de Javanen maar kwam in Soerabaja terecht en werkte eigenlijk met name voor de Nederlanders (burgers en militairen) en Indische mensen. Hij had de oorlog meegemaakt in Nederland en had wel begrip voor de Indonesische vrijheidsstrijd. Ze hadden die militairen niet moeten sturen zegt hij. Ook werden er een aantal missionarissen bij hun vertrek ingezet als aalmoezenier. Daar was hij het niet mee eens. Door als aalmoezenier te werken kwamen de missionarissen wel gratis in Indië terecht. Want dan werkte je eerst voor de “vijand” en vervolgens moest je voor de Indonesiërs gaan werken. In 1946 (moet najaar 1945 zijn, red) was er in Soerabaja flink gevochten tussen de Indonesiërs en de Engelsen.
Hij is wel meteen aan de slag gegaan. Vertelt dan hoe de pastorale zorg in Soerabaja was geregeld, wat ze moesten doen. De oudere missionarissen hadden de oorlog meegemaakt, sommige waren er apathisch door geworden en de nieuwe waren van “na de oorlog”. Deze werden nog niet voor vol aangezien. Rond Soerabaja waren er regelmatig ongeregeldheden. Als ze met de trein reisden zaten er gewapende militairen op de trein, soms werden ze beschoten.
De eerste militairen waren vrijwilligers, mijn eigen broer was ook marinier. Daarna kwamen de dienstplichtigen. Verbong heeft zich niet teveel met de militairen beziggehouden. Uiteraard kwamen ze soms ook bij hem als er iets speelde. Een enkeling trouwde ook wel met een Indisch meisje. Maar Verbong maakte er geen reclame voor. Vertelt dan het verhaal van een militair, uit Tegelen (noemt geen naam). Deze was verliefd op een meisje uit de kampong. Hij was ook nog bij Verbong geweest maar koos toch voor de liefde. Hij deserteerde en ging naar zijn liefje in de kampong. Toen de luitenant het hoorde is deze er direct met een jeep achteraan gegaan naar de kampong en heeft hem in zijn nekvel gepakt. In plaats van bij zijn liefje te zijn verdween hij voor een tijd in de gevangenis. Toen hij Verbong weer sprak zei hij dat hij de goede raad van de pater helaas niet had opgevolgd.
Gevangenneming van Verbong en Wolters
Dan is het december 1948. Verbong was nu ruim 1 jaar in Soerabaja. Avonds stonden de straten vol met tanks en ander militaire voertuigen. Bij navraag zei men dat er niets aan de hand was, maar de 2e politionele acties zou een aanvang nemen. Deze begon 19 december 1948 en duurde tot 5 januari.
In Soerabaja was een groot ziekenhuis waar de zusters uit Steyl (Dienaressen van de Heilige Geest) de zieken verzorgden. De zusters hadden in de bergen in Tjelakat een buitenhuis met een klein ziekenhuis waar ze dan konden bijkomen. De zusters gingen ook nooit meer naar huis. De overste belde dat de zusters die er zaten met de kerst wel een mis wilden bijwonen. Het waren 2 Duitse zusters en een verpleegster. De twee pastoors die hiervoor werden uitgezocht waren Verbong en Wolters. Er werd een auto geregeld, een Ford, waarvan de eigenaar in het ziekenhuis werd verzorgd. De bisschop had met de commandant gebeld en gevraagd of het wel veilig was. Dat wist deze niet. Bij de laatste Nederlandse post moesten ze maar vragen of het veilig was. De bisschop zei tegen Verbong dat hij dat niet tegen Wolters hoefde te vertellen. Wolters was al een oudere pastoor die al lang in de missie werkzaam was en Maleis en Javaans sprak. Ook namen ze nog een Hollandse zuster mee, die onderwijzeres was en verlof had. Nadat ze ingestapt waren zei Wolters dat hij vergeten was jenever mee te nemen. Nog even bij Verbong langs gegaan voor een fles jenever en toen op weg. Bij de laatste post, op ongeveer 10 km van hun reisdoel, zeiden ze dat er soms wel overvallen waren voor wapens en uniformen maar ze zullen jullie wel niets doen. Dus doorrijden maar. Na een tijdje kwamen ze aan in Tjelakat. Dat lag op 1100 meter en had een prettig klimaat. De meeste buitenhuizen van de kolonialen waren vernield.
Het huis van de zusters was met behulp van de TNI (Indonesische troepen) weer opgebouwd. Want de zusters hielpen ook de zieke Indonesiërs. De verpleegster die in Tjelakat was ging met de auto mee terug naar Soerabaja. Met Kerst werden de missen verzorgd voor de zusters. Toen ze er een paar dagen waren gaven ze aan dat ze wel weer terug wilden naar Soerabaja. Want 1 januari 1949 naderde en dat was een gevaarlijke dag. De pemuda’s (jongeren) hadden gezegd dat alle Hollandse honden die er 1 januari nog waren afgemaakt moesten worden. Dus gaven ze een briefje aan een jongen om naar de dichtstbijzijnde Hollandse post te brengen zodat deze hun kwamen ophalen. De jongen kwam terug, onder aan de bergen wemelde het van Pemuda’s. Hij kon er niet meer door. Na tijdje kwamen de pemuda’s en vroegen aan de Duitse Overste of er militairen waren. Die waren er niet en ze trokken verder. Op 31-12 was er de hele dag gevochten onder aan de bergen en vlogen er vliegtuigen over. Op 31-12 avonds verschenen er Indonesische militairen met takken op hun hoofd. Gelukkig hadden wij onze witte toog aan. “Zijn jullie Hollanders (Belanda)”. Wolters zei: “Nee, wij zijn pastoors en herhaalde dit nog 5 maal. Daarna zei hij dat wij ook Belanda’s waren. Wolters sprak ook Javaans maar dat werd verboden, hij moest Bahasa Indonesia spreken, de taal van het nieuwe Indonesië. Wij werden meegenomen naar binnen. De zusters werden met rust gelaten. Wij moesten ons uitkleden. Ik had een groen hempje aan. “Zijn jullie militairen?” “Neen, dat hebben we gekregen van de distributie”. We kregen de toog terug en ook mijn polshorloge dat ik bij mijn priesterwijding had gekregen. De vulpen hadden ze wel gepakt. Binnen was de tafel gedekt en ze zeiden “ga maar eten”. Wolters gaf aan dat hij het Allerheiligste in de kapel nog moest veiligstellen. Na uitleg mocht hij dat doen. Daarna gingen we aan de tafel zitten. Toen vroeger ze of ze onze kamers mochten onderzoeken. Wij zeiden doe maar. Maar ik kneep het hem wel. Ik had nog een groene kaki broek en jas van de padvinders en nog wat kogels van de jagers bij mij. Ze namen de sigaretten van mij mee en ook mijn knijpkat. Vroegen of ze die mochten lenen maar wat moet je dan zeggen. Van Wolters werden onderbroeken meegepikt. Ze gaven aan dat alles goed was. Wolters vroeg of ze op een papier wilde zetten dat ze alles onderzocht hadden en dat het o.k. was. Dat deden ze.
Wat later kwam er een tweede groep. Hier zaten 2 Jappen bij. Die Jappen lachen eerst en gaan dan schreeuwen. Ik kreeg geen brok door de keel van de spanning. Wolters at lekker door. Een Duitse non zei angstig: “Herr Gott, lass uns doch nicht allein”. De Jap begin te schreeuwen. Wij moesten mee. In de pyjama, met een deken om de nek omdat het avonds in de bergen koud is. Over een klein paadje naar beneden. De Jap zag mijn horloge en hij moest dat horloge hebben (tukar = ruilen). Ruilde het dan maar. Even later kwam de tweede Jap en wilde mijn horloge. Toen maar het horloge gegeven dat ik net gekregen had van zijn kameraad. Beneden in het dorp werden wij met geweren ontvangen. Gelukkig zaten er enkele Florinezen (van Flores) onder die wisten wat pastoors waren. Zij zeiden: “Dat zijn andere lui, geen militairen”. Wij werden samen met de drie zusters naar de Lurah gebracht (dorpshoofd). Deze kneep het hem flink. Die dacht: straks zijn de pemuda’s weg en komen de Belanda’s weer, hij kon het nooit goed doen. Wolters en ik moesten op een bankje de nacht door brengen, de zusters kregen de slaapkamer van de Lurah. Ik gaf aan dat ik naar de WC moest maar die was er niet, dat deden ze gewoon in de rivier (kali). 2 van die lui gingen met mij mee naar de rivier, ze draaiden zich netjes om, maar het lukte mij niet van de spanning.
Nachts om 24.00 uur moesten we naar buiten, er werd veel geschreeuwd. Toen kneep ik het hem, dacht nu gaat het gebeuren omdat op 1 januari de Hollandse honden eraan zouden gaan.
Wij moesten verder naar beneden lopen (djalan). Je zag steeds meer militairen. Moesten regelmatig over bomen klimmen die als versperring over de wegen lagen. Verloor hierbij in het donker nog mijn deken. Ik had het idee dat de Nederlandse posten niet zo ver weg zouden zijn en dacht: “Ik zet het dadelijk op een lopen, dan schieten ze maar”. Dat kwam omdat kort ervoor in Djokja een Nederlandse broeder en pastoor waren vermoord door de pemuda’s. Gelukkig heb ik het niet gedaan want achteraf waren er geen Nederlandse militairen in de buurt. We kwamen in een kleine dessa aan. We moesten in een stal tussen de kippen en een haan op een bank de nacht doorbrengen. De zusters gingen de rozenkrans bidden. Ik heb geen oog dicht gedaan. Tegen de ochtend werd het licht, het was nu 1 januari. De pemuda’s zeiden “Jullie hoeven niet bang te zijn, wij zullen jullie verdedigen”. Buiten gingen de gevechten van de tweede politionele actie gewoon door. We kregen wat te eten, er was geen koffie. We kregen toen wel wat bier van een Chinese warung (winkeltje) in de buurt. Ik heb niet veel gegeten, Wolters wel. Na een paar uur werden we weer teruggebracht naar het huis van de zusters. Ze zeiden: “We hebben ze (Nederlanders) afgeslagen. Het huis was nu hun hoofdkwartier. Wij wilden gaan slapen maar zij zeiden dat ze eerst onze kamer zouden onderzoeken en nu was het licht. Bed op de kop etc. op de stoel lagen een aantal Katholieke Illustraties. Hij keek ernaar en ik zei: “Neem maar mee”. Mag dat? Hij pakte ze aan en ging vervolgens naar buiten. Ik deed de deur op slot. Heb vervolgens mijn kaki broek en hemd in stukken gesneden en bij de knecht in een emmer water gestopt. Deze heb ik dat weg laten brengen. Was ik die dingen gelukkig kwijt.
Diezelfde dag of de dag erna moesten we verhoord worden. Voor ons zaten 4 Indonesische officieren achter een tafel. Ik was de jongste en moest het eerst komen. Zij wilden zekerheid over ons. Ik moest precies vertellen hoe wij daar gekomen waren. Op welke plek zat jij in de auto, waar zaten de anderen, welk merk auto. Moest mijn geschiedenis vertellen, waar op school gezeten, opleiding, hoe naar Indonesië etc etc. Ze vonden mij wel erg jong. Ik zei dat ik nog niet echt goed Indonesisch sprak. Dat was geen probleem, spreek maar Nederlands zei de officier. Op het einde vroeg de officier: “Mag ik wat zeggen. Het is toch niet de gewoonte dat zusters en pastoors in dezelfde ruimte verblijven?” Ik kon aangeven dat wij in een aparte ruimte verbleven, de ruimte was tegen het gebouw van de zusters aangebouwd. Daarna werd de militairen verboden om bij de zusters naar binnen te lopen.
Daarna werd Wolters verhoord. Hij werkte al lang op Java en kende allerlei mensen. Hij vertelde dat het Vaticaan als een van de eerste landen Indonesië had erkend. Later bleek dat een broertje van de officier in Muntilan op de kweekschool had gezeten. Dus hij kende de katholieken wel. Ze geloofden dat wij de waarheid vertelden en wij mochten terug naar onze kamer.
We mochten ook buiten tussen de wachten wat op en neer lopen maar verder zaten wij binnen. We hadden ook vaker gesprekken met de Indonesische militairen. Zij waren in het algemeen goed op de hoogte van de politieke situatie. Velen kwamen er uit Oost Java. Wij gaan eerst ons land bevrijden en gaan dan werken aan de opbouw van ons land. Op een avond kwam er een militair. Hij hield zijn vinger op de mond. Ik ben een halve Javaan. Mijn vader was een Hollandse ambtenaar. Heb met hem een aantal gesprekken gevoerd. Hij wilde bij de Indonesische Marine. Verbong wist niet dat die bestond. Na een dag of acht zeiden ze dat ze verder gingen naar het front. Ze plakten een brief op de deur dat ze ons niets mochten aandoen. Want ze zeiden: “Na ons komen de Hizbolla (Islamitische strijdgroepen)”. Die hadden gezworen hun haren niet te knippen zolang de Hollanders niet weg waren.
Dinsdag overdag gebeurde er niets. Avonds dacht je bij ieder geluid “Daar komen ze”. De volgende morgen kwamen die lui. Ze stelden vreemde vragen. Bv Hebben jullie veel eten? Ze gingen zich wassen in de beek die er stroomde. Ook hun jute kleren werden gewassen. Ze hebben ons niets gedaan, grinnikten wel tegen ons. Wolters zei dat hij de jenever had weggegooid en een beetje dat over was had aangelengd. Stel dat ze dat zouden drinken en dronken zouden worden, wie weet.
De 10e dag kwamen de vrouwen en kinderen in de desa weer tevoorschijn. We hebben de Lurah laten roepen en aangegeven dat we terug wilden. Deze vroeg hun wat er met hem zou gebeuren. Wij hebben toen een brief geschreven dat hij geen schuld had in het gebeuren, hij had zijn best gedaan. Wij kregen drie mannen die ons weg zouden brengen. Wij wilden de zusters meenemen maar deze wilden niet mee. Vervolgens zijn we naar een Hollandse post gelopen. De Nederlandse militairen zeiden dat wij er goed vanaf waren gekomen. Vroegen ook waar de zusters waren. Verbong heeft nog een briefje voor de zusters geschreven en een van de mannen wat geld gegeven om het af te geven. Achteraf stom, zal wel niet aangekomen zijn. Morgen zou er een kolonne komen en dan konden ze mee gaan. In de namiddag kwamen er 3 jeeps met Ambonezen. Zij kwamen even kijken. Zij zeiden tegen ons: “Pastoor, willen jullie mee?”. Dat wilden wij wel. Moesten we onder in de jeep gaan liggen. De Ambonezen hielden hun geweren schietklaar naar iedere kant gericht en in snelle vaart reden ze terug naar Bongo-Sari. Daar werden we eerst verhoord door de Nederlanders. Wat deden jullie daar, wat hebben jullie gezien, hoeveel militairen waren er etc. Maar niet teveel verteld.
De terugkomst
De luitenant zei, wij brengen jullie wel terug naar Soerabaja. Het was nu zondagmiddag. Daar kwamen wij in de pastorie aan. Zij wisten niet wat ze zagen. In de kerk was al aangezegd dat deze 2 ijverige missionarissen er niet meer waren. Verkenningsvliegtuigen hadden in de buurt lijken en witte gewaden in de rivier gezien. In Soerabaja was ook een lijk en een witte toog aangespoeld. Die middag waren er feestelijkheden afgezegd omdat zij dood zouden zijn. De oudere pastoors vroegen of ze geslagen waren. Men wilde niet dat wij met journalisten in gesprek zouden gaan maar Wolters had al uitgebreid verteld wat er gebeurd was en blijkbaar zat daar ook een journalist bij en het verhaal stond de dag erna al in de krant. Er stond bij dat ze goed behandeld waren maar dat kon niet zei de Hollandse commandant. Deze was dan ook goed boos.
Nadat ze een weekje waren bijgekomen zei Mgr Verhoeks dat ze maar weer aan de slag moesten gaan. Verbong kreeg nu pastoraal werk in de wijk. Hij werkte ook op scholen en 2 ziekenhuizen. Lessen voor verpleegkundigen en godsdienstlessen. Het ritme begon weer. Om 4.30 uur opstaan. Van 5 tot 6.00 uur was gereserveerd voor meditatie. Meestal om 5.45 een mis in het Katholieke ziekenhuis. Dan weer snel 10 minuten terugfietsen. Dan vlug even eten en om 7.00 uur starten de scholen eerst met godsdienstlessen. Dat was fijn want dan was het nog niet zo warm vroeg in de ochtend.
Dan vertelt Verbong hoe het verder ging met de missie. Eerst nog onder de Hollanders en vanaf eind 1950 in het vrije Indonesië. Indonesianisatie noemt hij dit. Hij was wel positief over Sukarno omdat die er een geleide democratie van wilde maken en vrijheid van godsdienst voor stond. Hij vond dat Sukarno goed kon speechen. Toen de Nederlanders eind jaren veertig aangaven dat ze geleidelijk de macht wilden overdragen zei Sukarno: Je kunt trouwen als je de hele uitzet bij elkaar hebt maar je kunt ook trouwen als je een bed hebt om te slapen en een kistje om op te zitten.
In 1955 ging Verbong voor eerst met verlof naar Nederland en Tegelen. Daarna vertelt hij dat de kwestie Nieuw-Guinea nog de nodige spanning had gegeven. In 1965 kwam de staatsgreep met al zijn gevolgen en vele slachtoffers. Nu kwam Suharto aan de macht. Op dat moment waren Verbong en Prent nog de enige Belanda’s.
In 1971 keerde Verbong voorgoed terug naar Nederland
Op 24 april 1994 is hij in Nijmegen overleden.