Tegelen heeft – in tegenstelling tot andere plaatsen in de regio – te maken gehad met een vroege industrialisering. Medio 19de eeuw vestigde zich reeds de eerste ijzergieterij aan de Maas. De keramische industrie, zoals baksteen en dakpannen, volgde al ras. Rond 1900 waren er in Tegelen al rond de 30 fabrieken. In de dakpannenfabrieken werkten 150 jongens en zelfs 30 meisjes onder de zestien jaar, terwijl daar 200 mannen hun werk vonden die ouder waren dan zestien jaar. In 1909 werkte meer dan 50 % van de beroepsbevolking in de industrie , terwijl nog slechts 6 % werkzaam was in de landbouw. Voor Limburg lag dat laatste cijfer toen op 40%.
De snelle ontwikkeling van 1850 tot 1910 naar industrialisatie heeft haar sporen nagelaten in de Tegelse samenleving. Vele mannen van buiten de gemeente, en later ook hun gezinnen, vonden werk in de Tegelse industrie. Vooral uit de plattelandsgemeenten in de Peelstreek. Daar waren de kleine boeren door de graancrises, eind 19de eeuw, in grote problemen gekomen en konden zij geen werk meer vinden in de landbouw.
Vanaf 1860 tot 1900 verdrievoudigde zich de bevolking. Rond 1900 waren er 5000 inwoners. Het aantal woningen was volstrekt onvoldoende. Vele huishoudens hadden kostgangers. Rond die tijd telde Tegelen 130 cafés.
In 1903 was er een grote spoorwegsteking die ook zijn repercussie kreeg in de Tegelse samenleving. Vooral de opruiende socialistische taal vond een zekere weerklank bij de Tegelse arbeiders. Dat werd natuurlijk door de geestelijkheid goed aangevoeld. In dit verband dient de kracht van de pauselijke encycliek “ Rerum Novaro” van Leo XIII ( 1891) gememoreerd te worden. De nog jonge kapelaan Van Meerwijk zag dat door de nieuwe industriële verhoudingen plaats was voor een katholieke arbeidersorganisatie. In 1904 werd dan ook de Tegelse “R.K.Volksbond St. Martinus” opgericht. Bij de oprichtingsvergadering gaven zich al 180 arbeiders op als lid. Het drankmisbruik onder de arbeiders was een groot probleem rond de eeuwwisseling. Er werden veel schulden gemaakt en er ontstonden lichamelijke klachten. De nieuwe arbeidersorganisatie begon dan ook acties tegen het drankmisbruik. Maar ook tegen ”onzedelijke taal en vuilpraterij op de fabriek”. Een van de eerste acties van de kapelaan was de werkgevers te bewegen geen vrouwenarbeid meer toe te staan. Vrouwen werd wel werk aangeboden in de tabaksindustrie.
De dakpannenindustrie was een typische tak van industrie die in Tegelen tot stand kwam vanwege de vindplaats van klei met een uitstekende kwaliteit. Naast de dakpannen waren er ook andere keramische produkten. In 1901 werd door enkele leden van de familie Van Basten Batenburg – samen met enkele andere particulieren – een NV opgericht. Deze familie Van Basten Batenburg was afkomstig uit Gelderland behoorde duidelijk tot het Nederlandse patriciaat. Johan van Basten Batenburg was gehuwd met Theodora de Rijk, de enige dochter van Gerard de Rijk. Zij erfde een enorm vermogen in 1879, waaronder het kasteel Holtmuehle. De jongere broer, Wigbold van Basten Batenburg, werd – na raadslid te zijn geweest – in 1906 burgemeester van Tegelen. Tegelijkertijd (sinds de oprichting in 1901) was hij ook directeur van de N.V. Naast de broers Van Basten Batenburg, aandeelhouders en commissarissen, waren er nog de heren Dr. J. van der Sijp en Mr. J. Trosee. Deze beide heren waren afkomstig uit Nijmegen en waren bevriend met Johan van Basten Batenburg. Het waren studiegenoten geweest in Utrecht. Zij waren overtuigde aanhangers van het sociaal-liberalisme en lid van de Radicalenbond. Beiden waren jarenlang redacteuren van het Nijmeegs weekblad en staken hun antiklerikalisme niet onder stoelen of banken. Hun relatie met de rooms-katholieke geestelijken was vijandig. Het mede oprichten van een NV had voor hen ook duidelijk een ideële achtergrond.
Alle andere fabrieken in Tegelen waren eigendom van Tegelse inwoners en hadden een overtuigend katholieke signatuur. Verschillende eigenaren waren voorheen koopman in Steyl geweest: de familie De Rijk, Moubis, Canoy en Gubbels. Gerard de Rijk was overigens nauw bevriend met Thorbecke. Steyl was in de 18de en 19de eeuw een belangrijke overslaghaven aan de Maas voor het Duitse achterland.
DE STAKING
De aanleiding van de staking hield verband met de Wet op het arbeidscontract van 1909. Vele werkgevers waren slechts schoorvoetend bereid om met arbeidsgeledingen te overleggen over het arbeidscontract. Zeker niet met georganiseerde arbeiders, zoals die indertijd bij Tiglia aangesloten waren bij “God en ons Recht”. (“God en ons Recht” was een voorloper van vakbond St. Stephanus en was zeer actief in Maastricht bij de fabrieken van Regout.) Een aanbod voor overleg van deze vakvereniging werd door de directies verworpen met de mededeling dat zij afzonderlijk, ieder met hun eigen personeel zouden onderhandelen. Door de directies werd – door tussenkomst van de R.K. Vereniging van Werkgevers – een contract opgesteld. Door dit contract werd de situatie voor de arbeiders evenwel slechter dan voorheen. Bovendien zou iedereen die niet tekende, worden ontslagen.
Alleen bij Tiglia weigerden 100 mensen en bloc om te tekenen. In overleg met de toenmalige directeur Van Basten Batenburg, tevens burgemeester van Tegelen, werd besloten de zaak te laten zoals ze was, en over een half jaar te zaak opnieuw te bezien. Er zou zelfs afgesproken zijn, dat dan een verhoging van het uurloon met 1 cent tot de mogelijkheden zou behoren.
Na een half jaar – in augustus 1910 – stapten de voorzitter en secretaris van de afdeling Tegelen van “God en ons Recht” , vergezeld door bestuurder J. de Wit uit Maastricht, naar de directie om hun eisen te stellen. Ondertussen had er een directiewisseling plaats gevonden. Directeur Van Basten Batenburg was vervangen door de jonge heer Isphording uit Nijmegen. Deze stelde zich buitengewoon halsstarrig op en zei dat Tiglia zelfs 2 cent meer betaalde dan de rest van de Tegelse werkgevers.
De indruk bestaat dat Isphording door de andere werkgevers zou zijn aangezet om vooral niet toe te geven, want anders zou de rest er ook aan moeten geloven. Maar ook voor de prille vakbond was dit een test-case. De heer De Wit heeft nog voorgesteld om de kwestie voor te leggen aan een scheidsgerecht, maar ook daar wilde de directie niet aan. Achteraf zijn er duidelijke aanwijzingen dat de katholieke vakbeweging met hun geestelijk adviseurs, niet de voorkeur gaf aan een staking bij de katholieke patroons. Maar juist bij een anonieme N.V., die zelfs aandeelhouders had met een anti-katholieke attitude.
Eind augustus 1910 legden de arbeiders van de N.V. Tiglia het werk neer. De staking heeft 8 maanden geduurd en heeft heel veel van het weerstandsvermogen van de vakbondsleden en hun families gevergd. De stakende arbeiders gingen als grondwerkers werken in Duitsland. Na betaling van kostgeld, stortten zij de rest van hun loon in de stakingskas om de staking langer te kunnen volhouden. Een stuwende kracht achter de staking was de kapelaan Arts. Hij was geestelijk adviseur maar steunde ook financieel. (Aan een staker die het niet meer kon volhouden, gaf de kapelaan een fiets, zodat hij in de gelegenheid werd gesteld om in Duitsland te gaan werken.)
Iedereen in Tegelen die geen arbeider was, was fel tegenstander van deze staking. Allerlei blaadjes en pamfletten werden verspreid om de saamhorigheid van de arbeiders te doorbreken. De stakende arbeiders werden afgeschilderd als “goddelozen” of “rooien”. Maar de stakers hielden vol. Vooral voor de gezinnen moet dit een hard gelag zijn geweest.
De directie van Tiglia ronselde werknemers van de dorpen over de Maas die als onderkruipers aan de slag gingen. De stakende vakmensen werden echter in de fabriek gemist; de fabriek draaide op halve kracht. Dit was echter niet zo’n probleem, omdat de fabriek in de winter gewoonlijk al op halve kracht draaide. In april 1911 zijn vijf arbeiders, goede vakkrachten, uiteindelijk toch bezweken voor de grote druk en natuurlijk de armoede. Zij hebben de staking gebroken en zich aangemeld om weer te gaan werken. Deze vijf zijn Herman Driessen, L Hubers, Jan Janssen, G. op het Veld en Herman Rijvers.
Door de vakbond werd, in een artikel in “Ons Vakbelang”, het vermoeden geuit dat de stakingbrekers door Tiglia waren overgehaald om weer aan de slag te gaan. De vijf weerlegden dit echter in een artikel in de Nieuwe Venlosche Courant. Zij beschuldigden de vakbond dat deze geen enkele poging had ondernomen om tot onderhandelingen te komen om zodoende de staking te kunnen beëindigen. Hierop werd door de adviseur, kapelaan Arts, weer gereageerd: hij had verschillende malen pogingen ondernomen om met behulp van “hoogere autoriteiten” tot een oplossing te geraken. (Kapelaan Arts, die een zwakke gezondheid genoot, overleed nog in datzelfde jaar.)
Na de staking werden de lonen fors verhoogd, hoger zelfs dan de eisen die de vakbond had gesteld. Bovendien werden de arbeidsvoorwaarden bij Tiglia duidelijk verbeterd ten opzichte van de andere bedrijven.Het mag duidelijk zijn dat de tegenstelling tussen beide partijen niet in het verschil van opvatting over arbeidsvoorwaarden lag, maar in het verschil in opvatting over de wijze van onderhandelen. Namelijk via de georganiseerde vakbonden.
Als gevolg van de staking werden meerdere voormannen van de vakbond op een zwarte lijst geplaatst. Dit hield in, dat zij in Tegelen door geen enkele werkgever meer werden aangenomen. Daardoor moesten deze arbeiders elders werk zoeken. De rest van de arbeiders kreeg een “zwart contract” hetgeen inhield dat zij, indien ze ontslagen werden, elders in Tegelen ook geen emplooi meer konden vinden. Bij de N.V. Tiglia bestond een verbod op organisatie.
De gevolgen van de staking zijn zeer opmerkelijk.
Op de eerste plaats werden, zoals gezegd, na de staking bij de fabrieken de lonen en arbeidsvoorwaarden verbeterd. De werkgevers gingen zich breder organiseren. Bijvoorbeeld in de ”R.K. Vereniging van werkgevers van Venlo en omstreken”, waarvan directeur Isphording secretaris werd. In 1912 probeerde de vakbeweging via acties een einde te maken aan de zwarte contracten. Maar nu op vreedzame wijze. Voor een grote protestvergadering in de zaal aan de Hoogstraat, waar de grote Dr. Poels van de Limburgse Katholieke vakbeweging het woord zou voeren, werden ook de patroons schriftelijk uitgenodigd. Op deze vergadering, waar zelfs woordelijke verslagen van bekend zijn, werd door Poels hard van leer getrokken. Poels had de arbeiders en hun acties zeer geprezen. De aanwezige werkgevers probeerden zich te verweren, maar zij konden de argumenten van Poels niet weerleggen. De werkgevers kropen in hun schulp en trokken publiekelijk de zwarte contracten in. Bovendien werd er een eind gemaakt aan het verbod op organisatie.
In 1913 sloegen de werkgevers echter terug. En wel met toestemming van het bisdom. In een overeenkomst tussen de “R.K. Werkgeversvereniging Venlo e.o.” en haar leden werd bepaald dat “contractanten verplichten zich geen werkman, onverschillig van welken rang of bekwaamheid, binnen een jaar na het verlaten zijner betrekking bij een der medecontractanten, in hunne fabrieken aan te stellen, indien die werkman een kaart heeft, vermeldende dat hij onrechtmatig de dienstbetrekking heeft doen eindigen.” Elke overtreding werd gestraft met een boete van 250 gulden en moest betaald worden aan de voormalige werkgever. Als stok achter de deur en ter zekerheid dat er ook betaald ging worden, werd bij het ondertekenen van deze overeenkomst een bankgarantie verlangd van 250 gulden. Bij overtreding kon deze bankgarantie onmiddellijk door het bestuur worden uitgeoefend. Het bisdom werd verzocht goedkeuring te geven aan deze overeenkomst, hetgeen ook geschiedde! Hoe lang zo’n overeenkomst heeft gegolden is niet meer te achterhalen.
Sedert de staking tot in de zeventiger jaren was de katholieke vakbeweging in Tegelen een belangrijke factor in de maatschappelijke en sociale instellingen en in de lokale politiek.
Door Piet Hovens
Piet Hovens wenst van deze gebeurtenis met grote impact een film te maken. Het scenario is klaar, geschreven door Theu Boermans. Er zijn nog onvoldoende financiële middelen voor realisatie van de film. Voor medefinanciering of meer informatie graag contact opnemen met Piet Hovens.